Levenslang - Fien Andries

13-03-2021

Twaalf jaar en slechts drie onderbroeken versleten. Ik ben daar trots op, ik ga daar niet over liegen. De gemiddelde mens heeft levenslang zo'n 260 onderbroeken in z'n bezit. Luiers niet meegerekend. Al die onderbroeken met gaten op een niet al te cruciale plek en al dat ondergoed met onuitwisbare remsporen, wie weet wat hadden die nog kunnen meemaken als we ze niet zo genadeloos in de vuilbak gekieperd hadden. Of erger: naar spullenhulp gebracht. Want we hebben de arrogantie om te denken dat die vierdewereldkinderen daar nog gelukkig mee kunnen zijn.

Het is mijn laatste dag in de wasserij. De andere gedetineerden hebben een klein afscheid voorbereid: ik mag strijken. Gewoonlijk sta ik in voor het sorteren van de vuile was. Na al die jaren kon ik haast voelen welk kledingstuk in welke kleurencategorie hoorde, en ruiken aan welke andere crimineel het toebehoorde. Zelfs als iedereen hetzelfde eet, dezelfde zeep onder zijn oksels schrobt, dezelfde kleren draagt en hetzelfde wasmiddel gebruikt, kan je toch nog die individuele lijfgeur onderscheiden. Ik vind dat mooi. Maar een dagje strijken in plaats van mijn handen in andermans vuiligheid te steken, dat vind ik nog mooier.

Morgen, op zondag, gebeurt er hier officieel niets. Er wordt niet gewerkt en er zijn geen andere activiteiten. Er gebeurt natuurlijk altijd wel iets, maar die zaken zetten de relschoppers niet op de dagplanning. Vandaar dat ik na het middagmaal mijn laatste gesprek bij de penitentiair begeleider heb. En nadien mag ik nog op de koffie bij de psychiater. Vervolgens, met een beetje geduld, zal ik mijn slag slaan.

Ik krijg het benauwd als ik eraan denk dat ik maandag de wereld weer in moet, kan gaan en staan waar ik wil. Vrijheid is het meest angstaanjagende wat er is. Zelf moeten kiezen wat je eet, wat je draagt, met wie je spreekt, wanneer je wakker wordt en wanneer je gaat slapen. Ik gruwel ervan. Ik was dan ook een onhebbelijk kind. Niet omdat ik dat wou, of omdat ik me niet kon beheersen. Het was gewoon de enige mogelijkheid om een rustig leven te bekomen. Ik was grof, studeerde niet (of wel, maar zorgde in ieder geval voor erbarmelijke schoolrapporten), liep weg van huis, stichtte kleine brandjes, gooide stenen door ruiten. Op mijn achtste werd ik tot mijn grote opluchting eindelijk op internaat gestuurd, waar ik vervolgens ook zo veel mogelijk regels doorbrak om in het weekend niet naar huis te moeten. Er werden zelfs nieuwe regels verzonnen, omdat er voor het kaliber van mijn misdragingen nog geen regels bestonden.

Al gauw plande ik tijdens het laatste jaar in mijn middelbare school een manier om voor langere tijd te ontkomen aan het vergiftigde geschenk dat de vrijheid van volwassendom met zich zou meebrengen. Helaas had ik niet het karakter om anderen al te veel schade toe te brengen, dus moest ik mijn toevlucht zoeken in fraude. In een mum van tijd had ik de directeur van een gerenommeerd laboratorium overtuigd om hen vervalste certificaten te bezorgen, waardoor ze lustig konden doorgaan met hun testen op proefdieren. Met nog wat overtredingen op het gevangenisreglement, kon ik mijn straftijd optrekken tot 12 jaar. Tot maandag dus.

*

Welgeteld 30 minuten hebben we om te eten. Vandaag eten we blijkbaar bruin brood met vleessalade, die voor de helft bestaat uit mayonaise en voor de helft uit iets wat op ham moet lijken, maar er eerder uitziet als ham die al door drie andere gedetineerden naar binnen werd gewerkt, gekauwd, weer uitgespuwd en vervolgens weer in een worst is geperst en in stukjes is gehakt. Een hamworst met speeksel en tranen, glijdt beter naar binnen en is goed voor de spijsvertering. En er is ook nog een plastic potje met confituur. Ik zou nog eerder willen weigeren dat vlootje te openen om de gigantische bergen plastic die deze gevangenis dagelijks aan de voordeur zet te verminderen, dan om de walging die ik voel tegenover dat gelatineuze goedje. Als je die confituur uit het potje haalt, behoudt het zijn rechthoekige vorm. Daarbij is de hoeveelheid beleg die we voorgeschoteld krijgen niet te verenigen met het aantal boterhammen dat erbij hoort. Ofwel moet je die droge sneden twee vingers dik met de mayonaisemengeling besmeren, ofwel doe je een menselijke hoeveelheid vleessalade op je boterham, waarna je het resterende bij wijze van dessert moet oplepelen, want alles wat hier ligt zal je mond ingaan en er pas morgen of overmorgen weer uitkomen. Als je eten weigert, word je ervan verdacht in hongerstaking te gaan, en kan je voor je het weet je maaltijd via een sonde door je neus krijgen. We eten dus brood op een bedje van beleg.

'Wat is het vanavond?'

Vanavond staat er spaghetti bolognaise op het menu, en ik kan nu al voorspellen dat op datzelfde moment ieder Bolognezer een hartaanval zal krijgen, en zij die onder de zoden van de Bolognese kerkhoven liggen zich speciaal voor deze gelegenheid zullen omdraaien in hun graf. Let op mijn woorden: die spaghetti zal alle ingrediënten bevatten die er niet in thuishoren.

En toch, zonder dat walgelijke eten ben ik verloren. Het idee te mogen - of moeten - kiezen uit de ontelbare mogelijkheden die een vrij mens heeft, doet bij mij angstzweet uitbreken.

Eleutherofobie. De angst voor vrijheid. Ik heb dat niet zelf verzonnen. Ik kan er vanzelfsprekend niet mee naar buiten komen. Ik zou niet het risico willen lopen dat mijn hele prestatie aanschouwd wordt als een uitzonderlijke doch ongelukkige acteerprestatie, waarop ik alsnog in vrijheid word gesteld. Daarnaast zou het al veel te vrij aanvoelen om vrijuit (ik krijg de kriebels van dat woord) over mijn gedachten te kunnen spreken. Gelukkig heb ik dus al een nieuw plan uitgedacht om mijn invrijheidstelling te verijdelen.

*

'Maandag de grote dag?', zegt Tine. Ik knik. Te veel enthousiasme zou kunnen prijsgeven dat ik lieg, dat ik eigenlijk nog iets in petto heb. De wereld zou zo interessant niet zijn als mensen zoals ik niet af en toe met een verrassing op de proppen kwamen.
'Dus, vertel eens, wat zijn je plannen voor wanneer je hier buiten komt?'
'Wel, ik kan bij mijn broer overnachten, dat is geregeld. Ik ga een handje helpen in zijn winkel, tot ik zelf een job heb gevonden.'
'Dat klinkt veelbelovend. Fijn dat je zo'n goede band hebt met je broer.'
Ik heb absoluut geen goede band met mijn broer en het verbaast me dat Tine daar zomaar in trapt. Hoe kan ze nu geloven dat mijn broer zich niet zijn hele leven lang geërgerd heeft aan mijn wanhopige zoektocht naar gevangenschap?
'Ja, altijd al twee handen op één buik geweest', zeg ik met een vleugje sentiment in mijn stem.

Tine is een prachtmens hoor. Het is gewoon zo jammer dat ze zo naïef is. In ieder geval heb ik dit gesprek weer netjes afgehandeld. Op naar dokter De Poppe, psychiater. Dat betekent zielendokter, en ze is daarom ook de spannendste uitdaging voor mij - een noodgedwongen pathologische leugenaar die van zijn angst zijn levensinvulling heeft gemaakt. Het is allemaal een spel. Zoals een schaker steeds maar probeert de volgende stappen van zijn tegenspeler in te schatten en de ander om de tuin poogt te leiden, maak ook ik steeds gebruik van mijn mensenkennis om de anderen steeds weer een stapje voor te zijn. Zolang zij geloven dat ze mij kunnen inschatten, zit ik goed. Dan ligt de weg voor me vrij, kan ik hen veilig schaakmat zetten. Sommigen noemen dat psychopatengedrag, ik noem dat een hobby.

*

Zondag, rustdag. Althans, zo deed God de Vader het ons toch voor. Maar het is niet omdat de Heer tijd had om één dag op zeven te luieren, dat wij dat allemaal kunnen doen. Sommige mensen hier hebben nog wat zaken af te handelen, en met "sommige mensen" bedoel ik mezelf. Andere gevangenen moeten namelijk niet meteen ergens naartoe, de gelukzakken. Ik slof naar de telefoons om mijn laatste belkrediet te verkwanselen. Ik bel Hugo, de directeur van het laboratorium, dankzij wie ik de afgelopen twaalf jaar achter slot en grendel zat.

'Het is in orde, het virus is de buitenwereld in', deelt hij me mee. Ik heb serieus wat geld moeten neertellen om hem zo ver te krijgen, maar hij kon mijn aanbod niet weigeren.
'Hoe lang eer de eerste besmettingen plaatsvinden?', vraag ik met gedempte stem.
'Niet lang, hoogstens een paar dagen. Volgende week zouden er in de medische wereld alarmbellen moeten afgaan', stelt hij me gerust.
'En nadien? Het zal zich als een lopend vuurtje verspreiden, toch?'
Hugo ademt zwaar. 'Als mijn berekeningen kloppen, zit je over een maand weer vast in je huis. En dat voor minstens anderhalf jaar. Je kan op je twee oren slapen.'

Hugo, een echte rots in de branding.
Ik kan me intussen weer buigen over een volgend plan. Levenslang, daar moet je pas wat voor over hebben.