Roos - Sarah Baert

13-03-2021

Het gras moet dringend afgereden worden en de haag gesnoeid.

Daar denk ik aan, als ik 's avonds door het keukenraam naar buiten kijk. De afwas staat te drogen op het aanrecht en in de wasbak ligt nog een witte laag schuim die doet denken aan winter. Dat zou jij althans gevonden hebben, maar jij kon de dingen zo veel mooier voorstellen dan ze waren. Zomaar, zonder erbij na te denken. En dan lachte je het gat tussen je tanden bloot en voelde ik me alsof ik een berg was. Of iets anders. Onverwoestbaar in elk geval.

Het voelt even alsof ik je kinderdromen kapotmaak als ik het resoluut door het afvoerputje spoel. De natte borden blijven liggen tot morgen.

Je belt niet meer. Ik geloof dat het deze keer mijn fout is. In alle fatsoen kan ik het je niet kwalijk nemen maar toch is alles wat ik voor me zie in die stilte een nukkig kind aan een lege keukentafel. Met voor zijn neus een glas melk dat hij niet wil opdrinken.

"Zo was hij wel," zou iedereen die je toen kende nu zeggen. "Zo was hij wel."

Alsof je dood bent.

Je bent niet dood en daar ben je zelf het levende bewijs van. Er staat een kop thee voor je in plaats van die melk, maar je zal hem even nukkig laten staan op diezelfde keukentafel.

En dan kijk je me aan, met een blik in die ogen die vroeger naar mij straalden alsof ik met mijn blote handen draken kon doden en die blik breekt mijn hart.

De wereld heeft de illusie van je afgenomen, en zelfs ik die ooit van zo hoog op je neerkeek ben van mijn sokkel gedonderd. De laatste tijd lees ik in jouw gezicht alleen nog maar teleurstelling.

Je neemt het mij kwalijk.

Je neemt het mij misschien zelfs kwalijk dat ik jou op de wereld heb gezet.

"De Martensen zijn verhuisd," probeer ik. "Herinner je je Thomas nog? Jullie waren zo'n goede vrienden op het Lyceum en -"

"Doe niet alsof er niks aan de hand is," onderbreekt ze, de vrouw die je geworden bent.

"Lieverd, ik -" probeer ik, maar de stem stokt in mijn keel.

"Doe niet alsof er niks aan de hand is," herhaal je zachtjes. "Je kan me zelfs niet aankijken."

De thee in mijn kopje gaat tekeer als een wilde zee als ik het naar mijn mond breng voor een bemoedigende slok. Uitstel van de executie.

"Wat je goed moet begrijpen," zeg ik zachtjes. "Is dat ik van je hou."

Maar dat begrijp je niet of je wilt het niet begrijpen want je schuift je stoel naar achteren en wandelt de keuken uit.

De klap van de voordeur ratelt door mijn botten.

Ik weet dat ik je deze keer nooit meer terug zal zien.

Ik weet dat het mijn eigen schuld is, dus ik blijf zitten. Misschien had ik dat niet moeten doen. Misschien had ik achter je aan moeten rennen en je alle dingen moeten vertellen die ik je nooit heb kunnen zeggen.

Dat ik van je hou.

Dat het me spijt.

Dat ik wou dat we meer met elkaar gemeen hadden gehad.

Dat ik de fotoboeken heb bijgehouden. Ze zitten in de kast. We hadden ze kunnen bovenhalen en kunnen lachen bij de foto's van jou met je gezicht vol verjaardagscake en ons kunnen afvragen waar het toch allemaal zo misgelopen is.

Of wil je niet meer naar die foto's kijken?

Vergeef het me. Ik snap het niet en ik had beter mijn best moeten doen om het te proberen.

Maar ik kan niet voor de rest van mijn leven over de keukentafel liggen met mijn handen in mijn haren. Niet dat ik dat niet geprobeerd heb, maar uiteindelijk gebeurt er altijd wel iets: de telefoon gaat. Het wordt donker.

Dus sleur ik mijzelf weer recht en doe voor de rest van de dag alsof de keuken niet bestaat. Je lijkt me smalender geworden, ik denk dat je me zou vertellen dat ik daar goed in ben, doen alsof dingen niet bestaan.

Je onaangeroerde kop thee staat er nog als ik de volgende ochtend naar beneden kom voor het ontbijt.

Er trekt iets aan mij. Een deel van mij wil hem laten staan. Laat het bestaan. Laat het blijven bestaan.

Maar dan pak ik hem op en spoel alles resoluut door het afvoerputje. Weg.

De borden staan er nog steeds. Ik zou ze eens in de kast moeten zetten.