Iphigenia van Aulis - Eline Put

13-03-2021

I.

Het paleis van Aulis was in zicht. Hoewel de top van het paleis door grijze onweerswolken aan het zicht werd onttrokken, wist het meisje dat het niet lang meer zou duren. Het zou niet lang meer duren tot ze een getrouwde vrouw was. Sinds haar vader haar het heuglijke nieuws had meegedeeld, raasde er een storm aan vragen door haar hoofd. 'Hoe zou haar man eruitzien? Zou hij lief zijn? Knap?', ze had geen flauw idee.

Het meisje probeerde er stevig de pas in te houden, maar ze struikelde voor de derde keer over een uitstekende steen. Haar vader bood haar zijn hand. Ze keek na of de zoom van haar kleed nog intact was. Dat verdomd onpraktische kleed had haar tocht naar Aulis aanzienlijk bemoeilijkt. Hadden ze de paarden maar niet achtergelaten bij die herbergier aan de voet van de heuvel. Ach ja, de paarden zouden hen enkel vertraagd hebben in hun tocht door dit heuvelachtige landschap.

Eindelijk kwamen de poortwachters van Aulis in zicht.

"Gegroet koning Agamemnon, prinses Iphigenia," klonk het. De gestalte die hen begroet had, zat verdoken achter de wachters, alsof hij ongewild bezoek verwachtte.

Iphigenia was niet erg verbaasd, sinds enkele weken dreigde er namelijk oorlog uit te breken tussen Griekenland en Troje. De Trojaanse prins Paris had haar ooms vrouw, koningin Helena van Sparta, ontvoerd. Haar vader wilde de Griekse schepen tegen elke prijs uitsturen naar Troje, maar de godin Artemis zorgde al dagenlang voor een windstilte die de oorlogsschepen in hun thuishaven hield.

Eens ze de stadspoorten achter zich hadden gelaten, werden ze begroet door talloze, met mos bedekte ruïnes. De natuur nam terug wat haar toebehoorde. Decennia geleden was het eens zo prachtige Aulis tijdens plunderingen volledig verwoest. Enkel het paleis met haar stevige muren en uitstekende verdediging was gespaard gebleven. De vergeten stad deed nu dienst als stationeringsplaats van enkele Griekse legioenen, en als ziekenhuis voor gewonde soldaten. De huidige bewoners hadden geprobeerd de stad wat op te fleuren. Overal waar ze keek, zag ze lampionnen aan de takken van olijfbomen hangen, en schilderingen kleurden de verder kale muren. Ondanks de inspanningen van de soldaten had Aulis die dag een grimmige uitstraling.

Toen ze de hoofdstraat bereikten die naar het paleis leidde, vergat Iphigenia de oorlog, de verwoeste stad en de donkere wolken die boven haar hoofd hingen. Ze kon enkel nog maar denken aan hem. Achilles. Dat was zijn naam, het enige dat ze van hem wist. Ze kon haar nieuwsgierigheid niet langer bedwingen en sleepte haar vader mee over de kasseien, richting het paleis.

"Papa, papa, schiet eens op! Het is niet ver meer tot aan het paleis!"

"Rustig- rustig aan meisje. Ik ben- je vader is de jongste niet meer," het kostte hem merkbaar moeite om een coherente zin te vormen. Iphigenia gunde hem een moment om op adem te komen.

Ze probeerde zijn blik te vangen om hem aan te moedigen, het waren immers nog maar een paar stappen tot aan de paleismuur. Ze had echter weinig succes. Haar vader was in gedachten verzonken en merkte zijn dochters pogingen tot oogcontact niet op.

'Wat ziet ze er toch prachtig uit, mijn lieve, kleine meisje. Zouden we niet beter terug- ? Nee, ik kan nu niet meer terug. Het is al besloten. Het zal goed zijn voor ons. Ja, voor ons. Voor heel Griekenland.' En terwijl hij dat besloot, keek hij even naar haar. Naar haar en naar haar bruidskleed. Het was prachtig. Hij wist dat het zijn functie nooit zou vervullen, maar het was beter zo.

Hoewel zijn besluit vast stond, rolde een eenzame traan over zijn wang.

II.

Ze was opgesloten. Haar vader had haar achtergelaten in de oostvleugel van het paleis. Ze had de sleutel horen omdraaien in het slot.

Haar hart ging tekeer als de woeste regen op het dak. Ze moest met haar nervositeit worstelen om de controle over haar lichaam terug te winnen. Het was een verloren strijd.

Ze was nu overgeleverd aan haar emoties. Angst had zich om haar keel gewikkeld als een sjaal die net iets te strak zat. Verdriet had zich in het diepste van haar hart genesteld. Woede was zo sterk dat hij haar tijdelijk het zicht benam.

Zachte voetstappen trokken haar aandacht. Ze herkende de voetstappen als de wissel van de wacht.

"Hallo? Is daar- is daar iemand? Alsjeblieft, alsjeblieft laat me hier uit," zei ze met een klein stemmetje.

"Ik wil het niet- . Nee, ik kan het gewoon niet. Help me en laat me hier uit!" Haar smeekbeden klonken luider en luider. De wachter voelde hoe zijn hart uitging naar het kleine meisje en hij werd bezorgder met elke gebroken snik die zijn oren bereikte. Hij verroerde echter geen vin.

"Is er dan niemand die me kan helpen? Athena, ik roep u aan! Geef me alstublieft de wijsheid om een ontsnappingsplan te bedenken. Of u, u Apollo! Leen me alstublieft uw vleugels, zodat ik door de tralies kan vliegen naar een oord hier ver vandaan." Ook de goden lieten niets van zich horen.

Vermoeid zakte Iphigenia door haar knieën. Ze vocht met man en macht om haar tranen te verdringen.

"Ik. wil. nog. niet. STERVEN. IK WIL VERDOMME NOG NIET STERVEN!"

Daar had je het. Sterven. Ze zou sterven.

Haar vader had haar lot bezegeld. Haar eigen vader had toegestemd met het offer. Het offer van zijn verdomde vlees en bloed, enkel en alleen in de hoop dat Artemis de wind zou doen waaien als nooit tevoren. Hij had de opdracht gegeven om haar in deze kamer te stoppen en als ze de kans kreeg, zou ze het hem betaald zetten.

Ze had niet eens een kans gehad om zichzelf te verdedigen. Zelfs slaven werden niet zomaar geofferd, want die kosten geld. Maar zij? Zij werd naar het altaar gesleept.

Blinde woede deed nogmaals zijn intrede, maar Iphigenia dwong hem terug. Helderheid van geest was nu prioritair. Dat was haar enige kans op overleving. Ze vleide zich neer op de vloer zodat ze haar oververhitte en bonzende hoofd te rusten kon leggen op het koele marmer.

Toen ze wakker werd, had de dag plaatsgemaakt voor de schermering. Op een kaars na was het donker in de kamer. Ze spitste haar oren. Voetstappen kwamen op haar toe en toen ze het gerammel van een sleutelbos hoorde wist ze, het was tijd.

Het einde was nader.

III.

Iphigenia lag vastgeketend op het altaar. Ze was verschrikkelijk moe. Met al haar kracht had ze zich verzet, maar ze was niet opgewassen tegen drie soldaten van het zesde legioen.

In haar positie, ook al was haar bewegingsvrijheid beperkt, kon ze zien dat de hogepriester, haar vader en enkele belangrijke generaals zich rondom haar hadden verzameld om het offer bij te wonen. Geen van allen wilde oogcontact maken.

'Wat een lafaards zijn jullie, zogenaamde generaals van het zesde legioen, poeh.' Ze wist dat het geen zin had om dat luidop te zeggen.

Als prinses wist ze goed genoeg hoe een offer verliep, dus toen de hogepriester aankondigde dat de bijeenkomst voltallig was, sloot ze haar ogen. Ze probeerde zich af te sluiten van de wereld, alsof dat de situatie minder echt zou maken. In haar achterhoofd kon ze de hogepriester enkele verzen horen voordragen. Waarschijnlijk uit een of ander ceremonieel boek, ze herkende het niet. Dat maakte ook niet uit, zolang de goden het maar hoorden.

"Artemis, Godin van de jacht. Ik roep u aan. Zie hier de maagd die wij in uw naam offeren opdat u een krachtige wind in onze zeilen blaast. Wij vragen uw toestemming om onze oorlogsschepen te water te laten, geef ons uw zegen in ruil voor het leven van dit meisje."

Een van de leerjongens overhandigde de hogepriester een ceremoniële dolk. Nadat diezelfde priester zijn pleidooi beëindigd had, keek hij op naar de hemel en verzonk het wapen doelgericht in Iphigenia's hart.

Net voor ze de impact van de dolk voelde, gleed er een traan uit haar ooghoek.

"Artemis, Artemis, als u dit hoort, help me dan alstublieft."

De dolk scheurde door de stof van haar huwelijksjurk en reet haar ribbenkast open. Een verschrikkelijke pijn doorboorde haar hart, niet enkel de pijn van de dolksteek, maar ook die van haar vaders verraad. Ze perste de laatste lucht uit haar longen en schreeuwde zo luid dat het haast niet meer menselijk klonk.

Toen sloeg de bliksem in.

IV.

Een verblindend, wit licht gaf Iphigenia het gevoel alsof haar hoofd zou barsten.

'Focus. Kom op, focus. Blijf ademen en focus.'

Dat was makkelijker gezegd dan gedaan, want de pijn in haar hart was allesoverheersend. Tot ze de botten in haar lichaam voelde verschuiven en de huid op haar rug openscheurde. Ze kermde het uit, maar was dankbaar dat ze haar aandacht op iets anders kon richten. Ze verwelkomde deze pijn.

Uit de wonden op haar rug groeiden roetzwarte adelaarsvleugels en haar groene irissen kregen een gouden rand. Goud. Het symbool van goddelijkheid.

Een stem fluisterde haar toe, "Je transformatie is compleet. Vanaf nu ben je niet langer Iphigenia, prinses van Mycene maar Iphigenia, de godin van de oorlog, het bloedvergieten en de offers. Laat hen voelen wat er gebeurt met stervelingen die de goden geen gehoor geven." Het was Artemis.

Toen ze haar ogen weer opende, voelde ze zich als herboren.

V.

Het was stil rond het altaar. Er woei een zacht briesje door de bomen en de regen hield zich gedeisd. Koning Agamemnon leek opgelucht, zijn schepen zouden vanavond nog de horizon tegemoet varen. Hij keek naar Iphigenia's met bloed bevlekte lichaam. Hij voelde geen spijt, want het offer had zijn koninkrijk gered van de afgrond. Hij keek nog een laatste keer naar haar, zijn dochter, maar hij merkte niet dat haar wimpers lichtjes trilden en dat haar vingers zich tot vuisten balden.

Haar vader keerde haar de rug toe. Op datzelfde moment opende ze haar ogen. Haar lichaam gloeide en het goud in haar ogen reflecteerde het licht. Onwennig probeerde ze rechtop te zitten, alsof ze nog moest wennen aan haar nieuwe gedaante. Eens ze haar zelfvertrouwen terug had gevonden, sloeg ze met haar vleugels. Een paar krachtige slagen later hing ze in de lucht, ver boven alle genodigden. Ze staarden haar vol ongeloof aan.

"Heeft niemand jullie ooit verteld dat staren onbeleefd is? Dat getuigt van weinig respect, zeker voor een godin." De woorden sloegen in als een bom.

"Ja, dat horen jullie goed. Ik ben de symbolisering van het oorlogswezen. Van de hoogmoed van hen die denken dat ze de goden kunnen trotseren, het eindeloze bloedvergieten, de pijn van moeders en kinderen die hun familie verloren en de offers van de onschuldigen," de genodigden vielen op hun knieën en baden om genade die hen niet gegund zou worden.

"Jullie zullen smeken zoals ik dat gedaan heb, en ik zal geen genade tonen, zoals jullie dat ook niet gedaan hebben. Er rest jullie geen andere keuze, dan mij aan te horen. Met mijn woorden bezegel ik jullie lot." Ze hief haar handen naar de hemel en haar ogen rolden zich terug in hun kassen, ze was het toonbeeld van goddelijke wraak.

Het zachte briesje dat net nog woei, veranderde in een heuse storm. Hevige regen zette de vlakte in geen tijd blank. Bliksemschichten sloegen in op de omgevallen bomen, waardoor verschillende brandhaarden uitbraken. Aulis werd in de as gelegd.

"Iphigenia, houdt hier alsjeblieft mee op!" Agamemnon was rechtgekomen en schreeuwde naar zijn dochter, "Je hoeft dit niet te doen, dit is niet jouw lot."

"Dat is het wel papa, je hebt het verdomme eigenhandig bezegeld. Zo spreek je bovendien niet tegen een godin. Laat staan tot je godvergeten dochter die je hebt opgeofferd voor je koninkrijk en je macht! WAAG HET NIET OM MIJN NAAM OOIT NOG UIT TE SPREKEN!" Haar stem echode over de vlakte en deed de grondvesten van het paleis trillen.

"Iphigenia, mijn kleine meisje." Haar ogen smeulden als roodgloeiende kolen.

Ze keek met afschuw neer op haar vader en ontketende de hel in Aulis.